André De Decker, sedert 2016 noemt hij zich clubjournalist. Hij waagt zich hieronder aan een beschouwing over sportverslaggevers.
Onrust.
Wie zijn ze? Wat doen ze? Wat drijft hen? Zij die het hoge woord voeren. Zij die aan de zijlijn staan. Zij die mee de sportarena bevolken. Zij die niet meer zijn dan een stip in de massa, maar die hun stem laten horen in duizenden huiskamers en in nog meer iPhone-oortjes, hun woord laten lezen op papier of op digitale pagina’s. Wie zijn ze, zij die de sport verslaan?
Feit is, ik bewonder ze. Ik kan het niet helpen maar ik heb er een kinderlijke bewondering voor. En ja, dat begon al vrij vroeg. Stemmen die lang geleden in mijn geheugen zijn gegrift zijn er nooit meer uit weggewist. Waar is de tijd dat alle voetbalmatchen ’s zondags om klokslag 15 uur begonnen en ik steevast afstemde op BRT 1 om de voetbalverhalen te horen van Piet Thys. Later van Jan Wauters. De Landwacht en het Nieuwsblad-Sportwereld ruimden ’s maandags galant plaats voor Willem Van Wijnendaele, die uit de schaduw kwam van zijn illustere vader Karel, en die koersend Vlaanderen te boek stelde. Vandaag horen, lezen en zien we Filip Joos en andere Peter Van den Brempts.
Voorzeker dat het mijn helden zijn! Wat drijft hen om die andere sporthelden imaginair aan te kleden, te schilderen, te boetseren zelfs waar het kan, hen misschien mooier te maken dan ze in werkelijkheid zijn, hen steevast en opnieuw te laten opdraven in hun prozaïsche verslagen? Een professor in de schrijfkunde wees er eens op dat alle begiftigde schrijvers in spe iets gemeen hebben: een innerlijke onrust. Iets, eerst vormeloos maar reëel, dat ze zoeken gestalte te geven in woorden. Een onrust misschien die maakt dat iets moét gezegd worden. Voor mij is het duidelijk dat zij, die woordkunstenaars, doorheen die vormgevingsarbeid iets toevoegen. Zeker bij het hedendaags inflaterend aanbod aan beelden over de sport, creëren hun woorden een meerwaarde.
Die meerwaarde wordt nog meer expliciet als de verslaggever regelrecht de verdediging van de sporter gaat opnemen. Zoals Filip Joos deze week in De Standaard. Joos brengt het relaas van een Charleroi-voetballer uit Madagascar, die zelf het slachtoffer werd van een zielig hooligangebaar, die emotioneel zijn verhaal probeert te halen bij de arbiter maar prompt een gele kaart onder de neus krijgt. Joos roept op tot protest en billijk herstel. De reporter toont hier hoe een innerlijke aanspreekbaarheid, gevoed door een morele overtuiging, een krachtig statement wordt. Ook dat bewonder ik.
Dichter bij huis, binnen onze eigen atletiekclub, heb ik bewondering opgevat voor een Johan De Vos. Dit jaar viert hij zijn 50ste aansluitingsjaar bij KAAG. Over atletiek kan hij voorzeker een woordje mee spreken, dat valt niet te betwijfelen. Hij stond en staat met de daad op het sportveld en met het woord aan de zijkant. Zijn woord was en is niet dat van een moreel verontwaardigde Joos, maar van de poëet en de schuinsmarcherende cursiefjesschrijver. Ook dat is zo mooi!
Doorheen de jaren dat ik van sportverslaggeving heb mogen genieten zag ik telkens weer nieuwe iconen van reporters geboren worden. Die innerlijke onrust die ik hen dus toeschrijf zal wel over generaties heen bestendig zijn, zo neem ik aan. Daarom durf ik verhopen dat er vandaag nog jonge, innerlijke woelwaters op of rond de atletiekpiste van de Blaarmeersen of in de Gentse topsporthal rondstruinen. Hen wil ik aanspreken en zeggen: “Je bent jong en je wil wat? Je voelt die innerlijke onrust bij het kijken naar sport? Je bewondert atletisch werk? Je bent fan van KAAG Atletiek? Wordt dan onze nieuwe Jambers, of onze Joos-adept, of onze De Vos lookalike. Ik ga je ook bewonderen, voorzeker!
André De Decker
november 2019